Stiekem afluisteren (2005)
  Stiekem afluisteren

Een zaterdagmiddag in september. Ik loop met een zware tas vol boodschappen van C1000 naar Albert Heijn, waar ik mijn vrouw en dochter zal zien. Op het onlangs gerenoveerde plein voor het winkelcentrum staat een gebouw dat tijdens het openingsfeest als ‘activiteitencentrum’ fungeerde. Bij de ingang stuit ik op een jongen en een meisje. Ze zijn ongeveer halverwege de twintig, studenten of net afgestudeerd. We naderen elkaar in een hoek van tachtig graden en ze werpen een blik op de affiches met ‘activiteiten in de wijk’, die op de deur van het nieuwe gebouw zijn geplakt. Het meisje zegt, terwijl ik haar passeer- ‘Lunetten is zo’n ontzettend gezellige, vrolijke wijk.’ Ze zegt het met verheven stem en kijkt in mijn richting als ik haar opmerking met een glimlach beantwoord. Was het een ironische opmerking? Mogelijk, want meteen hierna, inmiddels ben ik ongeveer drie meter voorbij de twee, zegt ze: ‘met de potentie een probleemwijk te worden.’ Ik loop nu vóór ze, maar reageer met een schouderophalen en een kort, Carmiggeltiaans ‘Och’. Ik draai daarbij een kwartslag, zodat ik het meisje in mijn ooghoek (en voor de laatste maal) nog net kan zien. Ze antwoordt meteen met ‘Als het zo’n mooie wijk was, dan was het toch niet nodig om zo ontzettend veel activiteiten te organiseren?’ De opmerking is duidelijk tegen mijn ‘och’ gericht. Maar ik loop iets sneller dan het duo en kom buiten hun territorium. Ik haal alleen nog kort mijn schouders op, ook om aan te geven dat ik me nu verder van deze discussie wil distantiëren. We lopen nu op zo’n tien meter van het gebouwtje vandaan, ongeveer vijf meter van elkaar verwijderd en naderen Blokker.
Het meisje zegt: ‘het winkelcentrum wordt er ook niet veiliger op als er overal iets ouder dan gemiddelde jongeren rondlopen...’ In een flits schiet het door me heen dat ze wel eens op mij zou kunnen doelen, een gedachte die ik als zijnde ‘projectie’ terzijde schuif. Maar toch is het de eerste in een reeks van verbale aanvallen, die duren tot het moment dat ik Albert Heijn binnenga. Na haar opmerking over de jongeren begint het lachen, korte salvo’s op een iets lagere toon dan giechelen. Het meisje laat vanaf hier elke opmerking, iedere nieuwe stap in haar gedachtegang, volgen door deze korte lachjes. Ze vervolgt: ‘...die zogenaamd met zware boodschappentassen door het winkelcentrum banjeren...’ Gezien mijn gevulde en zware tas moet ze het haast wel over mij hebben.’...maar eigenlijk mensen lastigvallen door ze stiekem af te luisteren’, vervolgt ze. Nu begint de kwelling: op het moment dat ik me omdraai zal ik haar betoog bevestigen. Ik ben gedwongen mijn rug recht te houden, te doen alsof ik haar woorden niet hoor, het spervuur van pesterijen op me af te laten komen. Een machteloze positie, ook omdat het meisje niet alleen is- de lach van de jongen is wel minder hard dan de hare, maar hij legitimeert er toch haar gedrag mee. Ook mompelt hij af en toe iets, dat klinkt als een aanvulling op haar aanvallen. ‘Die zouden eigenlijk hard aangepakt moeten worden’, is haar volgende beschieting. En weer lacht ze. Ik onderga de vernedering en verlang naar het moment dat ik me uit deze houdgreep kan losworstelen. Maar die seconden duren lang. Het meisje heeft de climax met gevoel voor timing uitgesteld. ‘Ze zouden met hand en tand bestreden moeten worden’, zegt ze. Nu lachen ze alletwee, de jongen iets harder dan ervoor.
Ik voel me nu belaagd, gekwetst, woedend, maar kan nog steeds niets doen. Haar fysiek aanvallen kan niet want de jongen is twintig centimeter groter dan ik. Bovendien zou het een zwaktebod zijn. En ik zou de mogelijkheid uitsluiten dat ik haar woorden al die tijd niet heb gehoord, het toneelstuk dat ik de hele wandeling heb volgehouden.
Op het moment dat ik Albert Heijn binnenloop merk ik aan het volume van hun lachen dat het meisje en de jongen doorlopen. Toch klinken haar laatste woorden nog duidelijk: ‘ze zouden eigenlijk met grof geweld bestreden moeten worden’. Terwijl ze weer giechelt kan ik me niet beheersen en steek achter mijn rug een middelvinger naar ze op. Het giechelen gaat gewoon door en ik kan niet achterhalen of mijn bij voorbaat mislukte tegenaanval gesignaleerd wordt.


(ongepubliceerd, 2005)